
Jurisprudentie
AQ7449
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307429/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307429/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft verweerder het verzoek van appellanten van 2 februari 2003 om onder oplegging van een last onder dwangsom [vergunninghoudster[] gevestigd op het perceel [locatie] te Sint-Oedenrode, te verplichten het impregneren van hout en het verkopen van geïmpregneerd hout en/of houten producten daarvan aan derden onmiddellijk te beëindigen, afgewezen.
Uitspraak
200307429/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Sint-Oedenrode,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft verweerder het verzoek van appellanten van 2 februari 2003 om onder oplegging van een last onder dwangsom [vergunninghoudster[] gevestigd op het perceel [locatie] te Sint-Oedenrode, te verplichten het impregneren van hout en het verkopen van geïmpregneerd hout en/of houten producten daarvan aan derden onmiddellijk te beëindigen, afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2003, verzonden op 1 oktober 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 november 2003.
Bij brief van 4 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.A.F.M. Vorstenbosch, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [Vergunninghoudster] exploiteert een houtimpregneerbedrijf te Sint-Oedenrode. Als impregneermiddel werd ten tijde van het bestreden besluit een superwolmanzout-oplossing gebruikt, bestaande uit chroom-, koper- en arseenzouten. Fixatie van het impregneermiddel in het hout vindt plaats met behulp van stoom. Vergunninghoudster beschikt hiervoor over een krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) verleende revisievergunning van 19 november 1991.
2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.3. Appellanten betogen dat verweerder ten onrechte geen last onder dwangsom heeft opgelegd aan vergunninghoudster wegens het impregneren van hout en het verkopen van geïmpregneerd hout en/of houten producten daarvan aan derden. Hun bezwaren tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek zijn huns inziens ten onrechte ongegrond verklaard. Zij stellen dat de vergunning die op 19 november 1991 krachtens de Hinderwet aan vergunninghoudster is verleend voor een houtzagerij en houthandel niet meer toereikend is, nu bij de verlening hiervan geen rekening is gehouden met de milieuhygiënische gevolgen van geïmpregneerd hout in de gebruiks- en de afvalfase. Vanwege de nadien in werking getreden Wet milieubeheer had deze vergunning geactualiseerd moeten worden, aldus appellanten. Ook heeft verweerder volgens appellanten bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden met het Indicatief Meerjarenprogramma Milieubeheer 1986-1990 (IMP-Milieubeheer 1986-1990, Kamerstukken II 1985/86, 19 204, nr. 2; hierna: IMP-Milieubeheer).
2.4. De Afdeling overweegt dat de door verweerder als gebruiks- en afvalfase geduide fase betrekking heeft op de fase na de verkoop van geïmpregneerd hout en/of houten producten vanuit de inrichting aan derden. De Afdeling is met verweerder van oordeel dat in deze fase de milieuhygiënische gevolgen die door de aanwezigheid van deze producten in het milieu zouden kunnen worden veroorzaakt niet meer aan het in werking zijn van de inrichting kunnen worden toegerekend. De omstandigheid dat de Wet milieubeheer enige tijd na de vergunningverlening in werking is getreden maakt dit niet anders. In zoverre heeft verweerder zich dan ook terecht niet bevoegd geacht om tot handhaving over te gaan. Ook overigens ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht om tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van heden, in de zaak nr. 200307226/1.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek van appellanten tot het opleggen van een last onder dwangsom aan vergunninghoudster terecht afgewezen en de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren terecht ongegrond verklaard.
Het betoog van appellanten dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit rekening had moeten houden met het IMP-Milieubeheer, wat daar ook van zij, doet aan het vorenstaande niet af.
2.5. In hetgeen appellanten voor het overige nog hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
2.6. De Afdeling zal geen prejudiciële vragen stellen zoals door appellanten in het beroepschrift is verzocht, nu dat niet nodig is voor de beoordeling van het voorliggende bestreden besluit.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Scheerhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
318.